Bosdieren
Panda:
Omdat alle panda's in gevangenschap van drie mannetjes afstammen is inteelt een potentieel probleem. Daarmee wordt in het fokprogramma dan ook rekening gehouden. Men heeft in China nu een spermabank opgezet met een grote voorraad vruchtbaar pandazaad. Op 23 augustus 2007 werd in Tiergarten Schönbrunn in Wenen de mannetjespanda Fu Long geboren. Dit was de eerste in Europa geboren reuzenpanda sinds 1982, toen in Zoo Aquarium Madrid een, kunstmatig verwekte, reuzenpanda-baby ter wereld kwam. Fu Long is op volstrekt natuurlijke wijze verwekt. In november 2009 is Fu Long naar China overgebracht om daar te gaan deelnemen aan een fokprogramma in het wild. In Chengdu, China, is een onderzoeks- en fokcentrum voor reuzenpanda's en kleine panda's
Inhoud[verbergen] |
[bewerken]Naamgeving
Het woord "panda" is een verbastering van het Nepalese woord poonya, wat vrij vertaald 'bamboe-eter' betekent.[2] De kleine panda of rode panda was al eerder bekend als een ongebruikelijk dier; een bamboe-etende beerachtige. De panda werd pas later wetenschappelijk beschreven en kreeg vanwege het aanmerkelijke grotere lichaam de naam 'reuzenpanda'.[3] Tegenwoordig blijkt overigens dat de twee soorten niet direct verwant zijn.
De Chinezen noemen het dier 大熊猫 (da xiong mao), oftewel grote katbeer. De ogen van het dier lijken namelijk op die van een kat. Dit ter onderscheiding van de kleine panda (小熊猫, xiao xiong mao, kleine katbeer). Ook de naam beishung wordt wel gebruikt voor de panda, dit betekent 'witte beer'.[4]
De panda heeft als wetenschappelijke naam Ailuropoda melanoleuca, deze naam betekent letterlijk vertaald 'zwart-witte katpotige'. De wetenschappelijke naam van de onderfamilie Ailuropodinaeis een samentrekking van de woorden Ailuro - poda, met de uitgang inae, en kan vertaald worden als kat - potigen. De wetenschappelijke soortnaam melanoleuca betekent zwart met wit en slaat op de lichaamskleur. De soortnaam is een samentrekking van de Latijnse woorden melano, dat 'zwart' betekent, en leucos, dat 'wit' betekent.
Chinese schrijvers vermeldden het dier reeds drieduizend jaar geleden. De panda werd in het westen voor het eerst bekend in 1869 door de Franse missionaris Armand David (1826-1900). David kreeg een dierenhuid in handen van een Chinese boer die hij niet kon plaatsen.[4] Hij noemde het dier Ursus melanoleucus ('beer die zwart en wit is').
[bewerken]Verspreiding en habitat
De panda komt voor in delen van oostelijk Azië, meer specifiek het centrale deel van China. De panda is bekend in de provincies Gansu, Sichuanen Shanxi. De leefgebieden bevinden zich op een hoogte van 1200 tot 3900 meter boven zeeniveau.[5]
De habitat bestaat uit onherbergzame bamboe- en rododendronbossen die dicht begroeid zijn en hierdoor erg ontoegankelijk zijn. Het leefgebied is relatief koud en vochtig en bestaat uit berghellingen. In de winter is het leefgebied vaak met sneeuw bedekt en in de zomer komt vaak mistvoor. Tussen de verschillende bergen zijn diepe dalen gelegen die moeilijk zijn over te steken. Het kost een panda weken om zich van de ene berghelling naar te andere te verplaatsen.[6]
Zijn oorspronkelijke habitat zijn de laaggelegen hellingen van berggebieden in het westen van China, zoals in Sichuan en Yunnan. De panda is hier al lange tijd verdreven door toedoen van de mens, niet recentelijk maar al duizenden jaren geleden.
[bewerken]Uiterlijke kenmerken
De panda heeft een gedrongen lichaam met afstekende witte en zwarte kleuren. Het lichaam heeft een kleine staart en een opvallend ronde kop in vergelijking met andere beren. De schouderhoogte is ongeveer 65 tot 70 centimeter.[5] De panda is een forse beer en kan een lichaamslengte bereiken van ongeveer 150 tot 190 centimeter. De mannetjes worden groter en zwaarder dan de vrouwtjes, mannetjes bereiken een lichaamsgewicht van 85 tot 125 kilo en vrouwtjes worden ongeveer 70 tot 100 kilo zwaar.[5] Mannetjes hebben relatief grotere neusgaten dan vrouwtjes.
[bewerken]Kop
De panda heeft kleine ogen met een verticale pupil, wat ook voorkomt bij andere nachtactieve dieren. Het gezichtsvermogen is erg slecht en de panda oriënteert zich voornamelijk op het reukvermogen.[3]
De kop valt goed op door de duidelijke zwarte oogomgeving, neus en oren. Een dergelijke afwijkende tekening op de kop wordt wel een gezichtsmasker genoemd. Maskers komen ook wel voor bij andere beren, zoals de wasbeer (Procyon lotor) en de brilbeer (Tremarctos ornatus), deze laatste soort heeft er zelfs zijn naam aan te danken.
Het is echter met name de breedte van de kop die de beer zo'n karakteristiek uiterlijk geeft. De schedel van de reuzenpanda is veel breder dan die van alle andere beren. Bovenop de schedel is een verhoogde kiel aanwezig, de sagittale kam. Deze kam wordt naar onderen toe snel breder wat het schedeloppervlak vergroot. Deze vergroting van het schedeloppervlak maakte de enorme spiermassa van de kaakspieren mogelijk.
Ook de tanden en kiezen zijn verbreed, de panda heeft zelfs de breedste tanden van alle moderne roofdieren. De tanden en kiezen zijn niet alleen breed maar ook plat en niet puntig. De meeste roofdieren hebben juist hebben scherpe, dunne tanden om stukken vlees af te scheuren.Alleen de puntige hoektanden verraden de vleesetende voorouders, deze zijn nauwelijks van vorm veranderd.[3] Het oppervlak van de overige tanden en kiezen is voorzien van richels en bobbels zodat de vezelige bamboeplanten beter kunnen worden vermalen. Deze kenmerken van de schedel zijn allemaal aanpassingen op het eten van grote hoeveelheden plantaardig materiaal, dat zorgvuldig fijngekauwd moet worden om het te kunnen verteren.
[bewerken]Lichaam
De panda heeft een groot lichaam dat voorzien is van een dikke huid en vacht. Het lichaam is aangepast op een leven in relatief koude streken. Op het eten van planten is de beer echter nog niet goed aangepast. Het spijsverteringsstelsel is in tegenstelling tot veel andere dieren die planten eten niet erg efficiënt. De panda heeft een maag die te vergelijken is met die van andere roofdieren. Dit is voor de panda een nadeel, omdat het darmstelsel dientengevolge erg kort is. Roofdieren eten meestal vlees en hebben een sterk maagzuur zodat de vertering zeer snel verloopt. Bij typische planteneters, zoals bijvoorbeeld koeien, is het darmstelsel sterk verlengd en zijn soms meerdere magen aanwezig, zoals bij de koe het geval is. Bij de panda moet dit worden gecompenseerd door het eten van grote hoeveelheden vezelige plantendelen.
Omdat de panda houtige planten eet komen relatief veel splinters in het spijsverteringsstelsel terecht, die de slokdarm, de maag en de darmen kunnen beschadigen. Om dit te voorkomen heeft de panda wel verschillende aanpassingen aan het spijsverteringsstelsel.
De maag van de panda is eerder te vergelijken met die van een kip dan met die van andere beren vanwege de zeer dikke en gespierde maagwand. Kippen eten kleine steentjes om het voedsel te vermalen waardoor ze net als de panda een stevige maagwand hebben. Ook de slokdarm van de panda is voorzien van een vorm van bescherming, de slokdarm of oesofagus is voorzien van een hoorn-achtige laag. Tenslotte zijn ook de darmen voorzien van een beschermende laag tegen de splinters, de darmen zijn voorzien van een extra dikke slijmlaag.[7]
De mannetjespanda heeft ongewoon kleine geslachtsorganen, dit wordt veroorzaakt door een bot dat bij veel roofdieren aanwezig is. Dit bot wordt het penisbot of baculum genoemd en dient bij roofdieren als versteviging van de penis. Bij veel roofdieren zoals andere beren is het penisbot recht en steekt naar voren. De meeste soorten roofdieren hebben hierdoor duidelijk zichtbare geslachtsorganen. Bij de panda is het bot echter gekromd en wijst het naar achteren. Dit bemoeilijkt de paring van de panda aanzienlijk.
[bewerken]Huid en vacht
De panda heeft een opmerkelijk kleurpatroon van duidelijk afgescheiden witte en zwarte delen van het lichaam. Hierbij moet worden vermeld dat het slechts de lichaamsbeharing is die de kleur van de panda geeft. De huidskleur van de dieren is namelijk geheel zwart, net als overigens bij de ijsbeer het geval is. Het grootste deel van de vachtkleur van de panda is wit, de zwarte delen hebben een minder groot oppervlak. Bij de ondersoort Ailuropoda melanoleuca qinlingensis neigen de kleuren meer naar bruin en geel. De panda heeft een witte kop en bovenzijde van nek en eerste deel van de rug, met zwarte poten en schouders aan de voorzijde en zwarte poten aan de achterzijde. De oogomgeving, de oren en de neuspunt zijn zwart van kleur.
Dat de opvallende lichaamstekening van de panda een bijzondere reden moest hebben was al lange tijd bekend, maar waarom de beer een grotendeels witte kleur lichaamsbeharing heeft ontwikkeld was lange tijd onduidelijk. Tegenwoordig weet men dat dieren die een afstekende kleurentekening weliswaar opvallen buiten hun natuurlijke habitat, maar dat ze vrijwel onzichtbaar zijn in hun natuurlijke leefomgeving. Dit komt omdat de tegenstaande kleuren, in het geval van de panda zwart en wit, het lichaam valt hierdoor optisch gezien uiteen in verschillende delen.[6] Tussen de De panda leeft altijd in beschaduwde gebieden in bossen, die donkere en lichtere plekken hebben en niet zelden besneeuwd zijn. Een dergelijke complexe vorm van camouflage komt vaker voor in de dierenwereld, zoals de strepen van zebra's.[5] Een andere theorie is gebaseerd op het feit dat panda's erg slecht zien. Door de afstekende kleuren is de panda duidelijk als zodanig herkenbaar voor soortgenoten.
De panda verplaatst zich van de bergen naar de dalen als de winter intreed maar ook in de dalen kan het sneeuwen zodat de beer soms enige tijd in een besneeuwd landschap moet zien te overleven. De panda heeft hiertoe een dikke huid die aan de epidermis -de bovenzijde- voorzien is van een dichte beharing en aan de onderzijde is een vetlaag aanwezig om het dier tegen koude te beschermen. Daarnaast bevat de huid klieren die een vettige stof afscheiden waardoor de vacht waterdicht wordt. Hierdoor kan de panda midden in de sneeuw slapen terwijl de lichaamstemperatuur stabiel blijft.[8]
[bewerken]Poten
De panda heeft vier poten waarvan de achterpoten het grootst zijn. Met de achterpoten kan een panda niet snel rennen maar ze zijn wel geschikt om te klimmen. De panda kan zich met de voorpoten niet ophijsen, daar is het dier veel te zwaar voor. Met de klauwen ankert de panda zich terwijl de achterpoten het dier langs de stam omhoog duwen. De achterpoten hebben geen huidkussentje aan de achterzijde van de voet, zoals bij andere beren voorkomt.
De voorpoten zijn weliswaar kleiner maar de klauwen zijn echter zeer krachtig. Ze bezitten een 'extra' vinger om bamboestengels beter te kunnen grijpen. Beren zijn normaal gesproken niet in staat om voorwerpen stevig vast te pakken. Dit komt omdat alle vingers lange nagels hebben en bovendien allemaal dezelfde kant op staan. De panda kan een handbeweging maken die alle andere roofdieren vreemd zijn; het plukken van langwerpige plantendelen.[6]
De panda heeft hiertoe een soort extra vinger ontwikkeld die tegenover de vijf normale vingers staat. Deze zesde vinger is echter geen uitgroeisel van de middenhandsbeentjes -zoals alle andere vingers- maar een uitsteeksel van het polsbeen. Deze structuur wordt wel de radiale sesamoid genoemd.[9] Dit orgaan is omgeven door de dikke huid van een van de huidkussens waar geen haar op groeit. Het radiale sesamoid is hierdoor veel dikker en breder dan de andere vingers en draagt geen nagel. Als een panda een bamboestengel vastpakt wordt deze tussen de vingers en het polsbeenbotje geklemd. Om de grip van de voorpoot nog te vergroten zijn tussen de tenen vliezen aanwezig. Deze vliezen zijn door de dikke beharing van de poot echter niet te zien.
Een radiaal sesamoid komt ook voor bij de kleine panda, maar bij deze soort is het botje sterk onderontwikkeld. De kleine panda is net als de panda een bamboe-eter maar heeft meer vlees op het menu staan. Het feit dat binnen de groep van beren het polsbotje alleen bij de panda en de kleine panda voorkomt wijst op hun nauwe verwantschap, ondanks het totaal andere uiterlijk en de verschillende levenswijze. Een polsbotje kwam ook voor bij de uitgestorven soort Simocyon batalleri, die verwant is aan zowel de kleine panda als de panda.
[bewerken]Staart
Net als andere zoogdieren heeft de panda een staart maar deze is in vergelijking met katberen zoals de kleine panda zeer kort. De staart wordt ongeveer 10 tot 15 centimeter lang. In vergelijking met de echte beren heeft de panda echter de op één na langste staart, alleen die van de lippenbeer (Ursus ursinus) wordt nog langer.
De staart dient om geurstoffen uit klieren bij de anus te verspreiden en wordt hiertoe heen en weer bewogen. Daarnaast dient de staart om de cloaca- en anusopening af te dekken als deze niet worden gebruikt.[3]
[bewerken]Levenswijze
De panda is een echte bodembewoner die vrijwel altijd op de grond leeft. Alleen om te slapen en bij een confrontatie met een roofdier klimt de panda in een boom, waar vervolgens gewacht wordt tot het gevaar is verdwenen.
Het vluchtgedrag van de panda bestaat uit een relatief slome tred, lange tijd werd zelfs gedacht dat de beer te dom was om te vluchten.[6] Door zijn korte onderrug maar grote schouders, nek en kop heeft de panda een enigszins onhandige manier van lopen. Als een panda in het nauw wordt gedreven en geen kant meer op kan, is het dier echter in staat zich te verdedigen. Panda's zijn in een dergelijke situatie beslist niet ongevaarlijk en goed in staat om zich te af te weren waarbij gebruik wordt gemaakt van de bek en de klauwen. De krachtige kaken van de beer kunnen hierbij gemakkelijk een bot versplinteren.[6] Wanneer een reuzenpanda opgewonden is zal deze een sissend geluid voortbrengen en zal spugen. De mannetjes zijn in de paartijd agressief naar elkaar. Van panda's die in gevangenschap worden gehouden zijn gevallen bekend waarbij een mens werd verwond. [bron?]
De panda is schemer- en nachtactief, overdag slaapt de beer in een boom. Hierbij wordt het lichaam om een tak gekromd op enige hoogte om te slapen. Ook om te schuilen voor slecht weer en om zich in veiligheid te brengen klimt de panda in bomen, het is echter voornamelijk een bodembewoner.[10] Dit is te zien aan de onhandige manier waarmee de beer zich in een boom werkt.
Panda's houden geen winterslaap, ze zijn het gehele jaar door actief. Dit in tegenstelling tot veel andere beren, die een deel van het jaar wegkruipen in een hol. In de koelere maanden van het jaar verplaatsen ze zich wel naar de lager gelegen delen van het areaal omdat de temperaturen hier hoger zijn dan in de bergstreken van het zomerverblijf. Panda's zijn bestand tegen slechte weersomstandigheden zoals sneeuw.
[bewerken]Voedsel
De panda behoort tot de roofdieren of Carnivora, dit is een groep van rovende zoogdieren waarvan de meeste vertegenwoordigers vrijwel uitsluitend leven van vlees en hierbij levende prooidieren actief opsporen en doden. De panda heeft zich echter gespecialiseerd in het eten van planten en is veel te traag om achter prooien aan te gaan. Het dieet bestaat voor het overgrote deel uit verschillende delen van een aantal soorten bamboe. Daarnaast worden ook wel andere planten gegeten. De voorouders van alle beren zijn aan te merken als echte vleeseters, maar de panda is eenplanteneter geworden, die echter af en toe nog wel dierlijk materiaal eet.
De panda leeft in het wild vrijwel volledig van bamboeplanten. De verhoute delen aan de basis van de plant zijn veel te hard en bevatten te weinig voedingsstoffen. Dergelijke verharde delen zijn ongeschikt als voedsel en worden weggegooid. De groene delen van de plant worden eerst verkleind door ze in porties te bijten en worden vervolgens opgegeten. De panda leeft van verschillende delen van de plant; zowel de stengels, de bladeren als de uitschieters worden gegeten.
De panda is niet het enige voorbeeld van een dier dat oorspronkelijk van andere dieren leefde maar in de loop der evolutie volledig is overgeschakeld op planten. Voorbeelden van andere dieren die een dergelijke ontwikkeling hebben ondergaan zijn een aantal landschildpadden(Testudinidae). Dergelijke schildpadden hebben van nature al een traag metabolisme en hebben daarnaast in de loop der tientallen miljoenen jaren een langer darmstelsel ontwikkeld. De panda heeft deze gespecialiseerde aanpassingen niet, het basisplan van het spijsverteringsstelsel is nog grotendeels gebaseerd op dat van een vleesetend roofdier. Wel zijn zowel de slokdarm, de maag en de darmen voorzien van een beschermende laag om ze te beschermen tegen splinters die met het voedsel worden meegevoerd.
Het voedsel moet lange tijd worden gekauwd om de voedingsstoffen die hierin zitten te kunnen verteren. Het verteringsproces waarbij de voedingsstoffen uit het voedsel worden gehaald is bovendien niet erg efficiënt. De darmen zijn niet gebouwd om plantaardige cellen af te breken zoals bij de typische planteneters voorkomt. Ze zijn in vergelijking met andere plantenetende dieren, zoals de eerder genoemde landschildpadden, relatief erg kort. De panda produceert als gevolg hiervan ook een grote hoeveelheid mest, bestaande uit de onverteerde delen van de gegeten planten.[6] De panda moet bovendien genoeg energie binnenkrijgen om de lichaamstemperatuur te handhaven. Omdat panda's in relatief koude gebieden leven waar het vaak sneeuwt is een tekort aan voedsel al snel fataal.
De panda leeft in bamboebossen en hoeft daarom niet te zoeken naar voedsel, dit is er in het natuurlijke leefgebied in grote overvloed. Vanwege de grote hoeveelheden die zijn benodigd en het feit dat de planten fijn moeten worden gekauwd spendeert de panda het grootste deel van zijn tijd aan eten. Gemiddeld besteedt een panda de helft tot driekwart van zijn tijd aan het kauwen van de bamboe.[10]
Bamboe is niet één plantensoort maar een groep van gras- achtige planten. Van ongeveer 60 soorten is beschreven dat ze door de panda kunnen worden gegeten, maar in de praktijk zijn er ongeveer 35 soorten die daadwerkelijk een belangrijk deel van het menu bepalen.[1] Vooral de soortBashania fangiana komt veel voor in de bergstreken waar de panda van nature voorkomt. Bamboe vermeerdert zich via de wortels, maar soms vindt een gesynchroniseerde bloei plaatst. De planten bloeien dan allemaal tegelijkertijd en na de bloei sterven de bovengrondse delen massaal af. Dit gebeurde onder andere in 1983 in Nationaal Park Wolong in Sechuang.[11] Ruim 80 procent van alle bovengrondse plantendelen verdween, waardoor de panda's gedwongen werden ook de meer houtige delen van de overgebleven planten te eten. Twee jaar later bleek dat de panda's in dit gebied meer van een andere soort bamboe aten, Fargesia robusta die in meer laaggelegen streken groeit.[11]
De panda leeft naast bamboe deels ook van andere planten zoals gentiaan, lisse, grassen en andere bloeiende planten. Vroeger werd wel gedacht dat het dier zonder bamboe niet kon overleven maar in gevangenschap kan de beer ook volledig omschakelen naar een dieet van sappige planten.[6] Kleine knaagdieren en vogels en de eieren worden ook gegeten in het wild. Net als andere beren is de panda in staat om vissen uit het water te slaan. Van in gevangenschap gehouden exemplaren is wel bekend dat ze gekookt vlees accepteren.[4]
[bewerken]Voortplanting en ontwikkeling
Panda's maken gebruik van geursignalen om elkaars positie te lokaliseren. Hiervoor worden zowel de urine als de uitwerpselen gebruikt.[6] Ook heeft de panda geurklieren onder de staart welke een stof uitscheiden die dient om het andere geslacht te prikkelen. Mannetjes gebruiken dergelijke geurvlaggen het hele jaar door, dit dient om mannelijke concurrenten uit het leefgebied te houden. Vrouwtjes verspreiden vooral geurstoffen gedurende de paartijd en dit dient als lokstof voor de mannetjes die ze zo makkelijker kunnen vinden.[6] De geursignalen worden niet lukraak in de omgeving geplaatst maar op bepaalde bomen die door de panda worden uitgekozen. Hierbij zijn een aantal factoren van belang, zoals de afstand van de boom tot de veelgebruikte looproutes door het bos, de ruwheid van de bast van een boom en de aanwezigheid van mos op de boombast. Ook de diameter van een boom kan een rol spelen bij het afzetten van een geurvlag.[12]
Reuzenpanda's leven het grootste deel van het jaar solitair. Ze maken geen nest of hebben anderszins een plek waar ze vaak verblijven of zich in terugtrekken. Alleen in de paartijd zoeken ze elkaar op en het zijn dan de mannetjes die op zoek gaan naar een vrouwtje. Als een mannetje een concurrent tegenkomt zal gepoogd worden deze te verjagen. De vrouwtjes worden gelokt door het maken van geluiden, deze lijken echter niet op het gebrul van andere beren. De geluiden doen denken aan het blaffen van een hond of het blaten van een schaap.[10]
De paartijd duurt enkele weken en hierbij zoeken de mannetjes heel actief naar een vrouwtje. Deze periode loopt van maart tot mei. Het vrouwtje is slechts één tot hooguit drie dagen per jaar vruchtbaar. Dit bemoeilijkt de kansen van een mannetje om voor nageslacht te zorgen. De vrouwtjes hebben gedurende deze periode een opgezwollen cloaca en vertonen rusteloos gedrag. De vrouwtjes worden om de twee tot drie jaar bevrucht dat is omdat het vrouwtje haar jong soms tot twee jaar moet opvoeden.
Als een vrouwtje succesvol met een mannetje heeft heeft gepaard, kan het sperma enige tijd worden bewaard voor het bij de eicellen wordt gebracht. Deze vertraging van de bevruchting kan oplopen van 1,5 tot 4 maanden. Dit mechanisme komt ook bij andere dieren voor en dient om de vrouwtjes de kans te geven om het nageslacht in de beste omstandigheden geboren te laten worden.
Het vrouwtje is vier tot vijf maanden drachtig, wat relatief kort is voor beren van een dergelijke grootte. De exacte draagtijd loopt uiteen van 112 tot 163 dagen. De jongen komen meestal ter wereld in augustus en september.[5] Als het jong geboren wordt is het volledig hulpeloos; de ogen zijn gesloten en de oren zijn nog niet functioneel waardoor het jong zowel blind als doof is. Het is niet in staat om zonder hulp van de moeder te eten, zich te verplaatsen of zelfs maar de eigen lichaamstemperatuur te handhaven. Soms worden twee jongen geboren en in uitzonderlijke gevallen komen er drie ter wereld.[6] Er wordt meestal maar één jong geboren en als er al meerdere jongen ter wereld komen is er in de regel slechts één die door de moeder wordt uitgekozen en overleeft.
Bij de zoogdieren komt het wel vaker voor dat de jongen bij hun geboorte nog zo sterk onderontwikkeld zijn dat ze totaal niet op de ouderdieren lijken. De jongen van de panda komen echter extreem vroeg ter wereld, ze zien er bij hun geboorte meer uit als een dikke worm dan een beerachtig dier. Jongen die pas geboren zijn wegen slechts 85 tot 140 gram.[5]
Bij de meeste andere beren zijn de jongen al verder ontwikkeld, ze zijn daarnaast ook nog kaal. De jongen van de panda zijn dat niet, wat een opmerkelijk verschil is. Ze hebben nog geen echte lichaamsbeharing maar zijn al wel voorzien van een laag donsachtige haartjes. Het jong heeft een relatief lange staart, die naarmate het dier ouder wordt steeds korter wordt. Het jong zal snel naar een van de tepels van de moeder proberen te kruipen waarbij de moeder assisteert. Het jong drinkt veel, dit kan oplopen tot 14 keer per dag. De jonge panda groeit snel en wordt vier keer zo zwaar in een tijdsbestek van tien dagen.[5] Na twee maanden is het jong al 20 keer zo zwaar als het geboortegewicht.[10] Na twee maanden opent het de ogen, na ongeveer vier maanden kan het zich zelfstandig verplaatsen. Na zes maanden weegt het jong ongeveer 12 kilo en na ongeveer elf maanden stopt het jong met melk drinken bij de moeder. Het jong schakelt dan over op het eten van bamboe. Het jong blijft ongeveer anderhalf jaar bij de moeder.[5]
Spel speelt een grote rol in het leven van de jonge panda's. Ze spelen veel met elkaar, waarbij ze over elkaar heen rollen en elkaar zachtjes bijten. Ook de moeder speelt mee met de jonge dieren. Dit doet ze kennelijk niet alleen om de jongen rustig te krijgen, zoals bij andere beren vaak het geval is. Er is meerdere malen waargenomen dat de moeder haar jongen doelbewust wakker maakt om met ze te spelen.[5]
Een panda bereikt na ongeveer zes jaar de volwassenheid waarna het dier zich kan voortplanten. De vrouwtjes worden iets eerder volwassen dan de mannetjes.[3] De gemiddelde leeftijd die in het wild bereikt wordt is waarschijnlijk zo'n 10 tot 15 jaar, de exacte gemiddelde leeftijd in het wild is echter niet precies bekend. In gevangenschap in dierentuinen worden de dieren veel ouder, gemiddeld 26 jaar.[5] De maximale leeftijd kan echter oplopen tot wel dertig jaar. Een voorbeeld daarvan is Bao Bao (geboortejaar 1978), een mannetjespanda van de Berlijnse dierentuin(Zoologischer Garten Berlin).
[bewerken]Evolutie en classificatie
De afstamming van de reuzenpanda is lang een hevig omstreden twistpunt geweest. Sommige geleerden meenden dat hij verwant was aan de beren, andere zagen hem als een grote uitvoering van een wasbeerachtige, vanwege een vermeende verwantschap met de kleine panda op grond van een gelijkenis in het gebit. Er is ook wel geopperd om op grond van de grootte van de geslachtsorganen de panda in te delen bij de ruimere groep van de kleine beren (Procyonidae), waarbij de kleine panda indertijd ingedeeld werd. Soms werd dit probleem opgelost door een oervorm aan te nemen, een op een kat lijkende voorouder van zowel de panda als de beren die ongeveer 40 miljoen jaar geleden geleefd zou hebben en ook de wasberen en de hondachtigen zou hebben voortgebracht.[6] Later is ook wel voorgesteld het vraagstuk te ontlopen door een aparte familie te benoemen voor de reuzenpanda.
Genetisch en serologisch onderzoek sinds de jaren tachtig bewees dat de uiterlijke schijn in dit geval niet bedriegt en de reuzenpanda tot de beren, Ursidae, behoort waarop hij zo sterk gelijkt. De overeenkomsten in tandvorm tussen de reuzenpanda en de kleine panda zijn een geval vanconvergente evolutie als gevolg van hun gedeelde plantenetende levenswijze en de twee zijn in feite niet nauw verwant. De kleine panda wordt tegenwoordig beschouwd als de enige nog levende vertegenwoordiger van de familie kleine panda's (Ailuridae). De laatste gemeenschappelijke voorouder van de pandabeer en de andere moderne beren leefde een kleine twintig miljoen jaar geleden in het vroege Mioceen. Er is tegenwoordig uit het Mioceen een hele tak aan pandabeerachtigen bekend, de Ailuropodinae. De oudste daaronder is Kretzoiarctos die in Spanje gevonden is en als een aanwijzing gezien wordt dat deze groep zich in Europa ontwikkeld heeft.[13]
Sinds het begin van het Plioceen, ongeveer 5 miljoen jaar geleden, komt zover bekend alleen nog het geslacht Ailuropoda voor, waartoe ook de moderne reuzenpanda behoort; deze is daarmee de enige levende vertegenwoordiger van de onderfamilie Ailuropodinae. De reuzenpanda is niet de enige soort uit het geslacht Ailuropoda, er zijn ook uitgestorven soorten bekend. De oudste daarvan is de vrij kleine Ailuropoda microta die 2,4 miljoen jaar geleden op het eind van het Plioceen leefde.[14] De pandabeer is in zijn huidige vorm maar weinig veranderd ten opzichte van deze vroege vorm uit China. Deze soort leek in veel opzichten op de moderne panda, vooral door aanpassingen aan het eten van bamboe, maar bleef kleiner tot ongeveer één meter.[6] Uit fossiele vondsten blijkt dat de panda in het Pleistoceen in een aanmerkelijk groter gebied voorkwam dan tegenwoordig het geval is. Fossielen van de soort Ailuropoda baconi zijn bekend uit grotten en karst-vullingen uit zuidelijk China, Myanmar en Vietnam. Deze soort was wat groter dan de huidige reuzenpanda en vormt daarvan de directe voorouder; in feite wordt al het jongste fossiel materiaal bij deze vorm ondergebracht. Een middelgrote tussenvorm tussen A. microta en A. baconi wordt ook wel Ailuropoda wulingshanensis genoemd en kleinere vondsten zijn beschreven als een A. minor;A. fovealis, gebaseerd op een in 1923 beschreven schedel, wordt meestal behandeld als een jonger synoniem van A. baconi. In vroegere literatuur was het gebruikelijk al deze soorten als ondersoorten van Ailuropoda melanoleuca te zien. Er worden wel twee moderne ondersoorten onderscheiden: Ailuropoda melanoleuca melanoleuca en Ailuropoda melanoleuca qinlingensis.
In 2009 werd een grootschalig genoomonderzoek op de reuzenpanda afgerond, vooral met het oog op de vruchtbaarheidsproblemen waarmee de diersoort te kampen lijkt te hebben. Het onderzoek heeft aangetoond dat het genoom van de reuzenpanda tussen de andere bekende genomen het meest gelijkenissen vertoont met dat van de hond. Dit betekent echter niet dat de panda nu als hondachtige moet worden beschouwd. De panda is waarschijnlijk relatief weinig geëvolueerd vergeleken met beren en honden, waardoor hij kenmerken heeft die ook nog in honden te vinden zijn. Wat de wetenschappers het meest verbaasde, is dat de panda geen genen heeft om cellulose af te breken, een stof die veel in bamboe te vinden is. Waarschijnlijk rekent hij voor de afbraak daarvan op bacteriën in het spijsverteringsstelsel.[15][16]
[bewerken]De reuzenpanda en mens
De panda werd in het westen voor het eerst bekend in 1869 door de Franse missionaris Armand David (1826-1900). David kreeg een dierenhuid in handen van een Chinese boer die hij niet kon plaatsen.[4] Hij beschreef de panda vervolgens voor het eerst als een aparte diersoort.
De panda is een van de bekendste dieren ter wereld en wordt veel gebruikt als mascotte. Het bekendst is de panda als het logo van het Wereld Natuur Fonds. Dit heeft verschillende oorzaken; ten eerste de witte kop met zwarte vlekken. De kop is daarnaast veel breder dan die van alle andere beren door de grote schedel, kiezen en kauwspieren. Ook de manier van eten is ongebruikelijk voor roofdieren. De panda gaat hierbij op zijn achterwerk zitten en pakt de bamboestengels met beide poten vast, wat er antropomorf uitziet.
De reuzenpanda speelt een rol in de cultuur, zoals in de folklore. Een Chinees sprookje verhaalt over het ontstaan van de witte en zwarte kleuren van de panda. Panda's hadden toen alleen zwarte poten en een witte kop. Na de dood van een klein meisje wreven de beren de tranen uit hun ogen en omhelsden elkaar zodat de zwarte kleur van de poten rond de ogen respectievelijk oren werd aangebracht.[5]
[bewerken]In gevangenschap
De panda is vanwege de afwijkende kleuren en het opmerkelijke gedrag en levensgewoonten populair in dierentuinen. Vanwege de zeldzaamheid zijn er echter lange tijd slechts enige exemplaren in dierentuinen buiten China te zien geweest.
De eerste panda die door westerlingen werd meegebracht was een doodgeschoten exemplaar in de jaren twintig door Theodore en Kermite Roosevelt. In 1934 vertrok Bill Harkness naar China om levende panda's te vangen en mee te nemen naar de Verenigde Staten. Harkness werd vergezeld door Tangier Smith, een dierenverzamelaar. Harkness werd echter ziek en zijn vrouw Ruth Harkness reisde naar China, waar haar man reeds bleek te zijn overleden aan een tropische ziekte. Ruth Harkness persisteerde erin om zijn taak te volbrengen; het vangen en meenemen van een babypanda. Ruth was echter een modeontwerpster en een echte socialite, ze was niet gewend om in onherbergzaam gebied te werken. Ze kon niet met wapens omgaan en gruwde ervan een panda neer te schieten.[17] Ze kreeg hulp van een zekere Jack Young, die eerder al de Roosevelts had geholpen, en zijn vrouw Su-lin. Toen Ruth uiteindelijk een zeer jong mannetje vond, kennelijk in de steek gelaten door zijn moeder, nam zij het dier mee en noemde het jong naar Su-lin.
Ruth Harkness beschouwde de panda als haar kind en nam de panda mee naar feestjes in haar woonplaats New York City. Hoewel ze vaak is afgeschilderd als onkundig heeft ze er waarschijnlijk wel voor gezorgd dat de panda in leven bleef.[17] Ze liet de temperatuur van haar woning verlagen tot enkele graden boven het vriespunt omdat panda's ook bij lagere temperaturen leven. De meeste panda's die in de verschillende expedities levend werden gevangen overleefden slechts korte tijd. Uiteindelijk schonk Ruth Harkness de panda aan een dierentuin in Chicago. Aan het eind van de jaren veertig van de vorige eeuw waren er zes panda's te bezichtigen in dierentuinen in de Verenigde Staten.[17] De dierentuin van Chicago zocht vervolgens naar een partner voor de panda, en in 1938 werd Mei-mei geïntroduceerd.[4]
In de dierentuin van Londen werd een groepje panda's geselecteerd met als doel nageslacht te produceren. Er werd een zeven maanden oud vrouwtje samen met twee mannetjes geplaatst. Het vrouwtje heette Ming en ze werd vergezeld door de mannetjes Tang en Sung.[4] De mannetjes stierven echter jong, het vrouwtje bleef daardoor alleen over voor ze kon worden bevrucht. Ming zelf werd niet ouder dan zeven jaar. De Chinese overheid schonk in 1946 een mannetje aan de London Zoo, maar deze stierf al in 1950. Eind jaren zestig waren er zestien panda's te bezichtigen in dierentuinen in China. Daarnaast was er An-An in de dierentuin van de Russische stad Moskou en een exemplaar genaamd Chi-chi in de dierentuin van Londen. Deze panda had toen zij werd verkocht aan de dierentuin al een aanzienlijke reis in Europa als kermisattractie achter de rug.[4]
Het in gevangenschap houden van een panda is voor een dierentuin een dure aangelegenheid. De panda is een publiekstrekker voor een dierentuin, die vooral de eerste tijd veel bezoekers aantrekt. De bezoekersaantallen vlakken na verloop van tijd wat af maar de hoge kosten voor het onderhoud blijven. Het houden van een reuzenpanda is ongeveer vijf keer zo duur als het houden van een olifant.[18] De panda heeft grote hoeveelheden bamboe nodig wat behoorlijk kostbaar is. De Zoo Atlanta heeft zes mensen in dienst die vrijwel het gehele jaar door langs particulieren rijden die bamboe kweken in hun tuin voor de panda.
Een ander groot kostenaspect is de huur van de panda. Panda's worden door de Chinese overheid gezien als staatseigendom. Een dierentuin die panda's in gevangenschap wil houden moet de Chinezen daarom een soort huurtoeslag betalen, zo betaalt de eerder genoemde Zoo Atlanta ongeveer twee miljoen dollar per jaar om de dieren te mogen verzorgen.[18] De Chinese wet stelt dat naast alle reuzenpanda's ook hun in het buitenland geboren nakomelingen Chinees eigendom zijn.
[bewerken]Huidige panda's in dierentuinen
Buiten China zelf is de reuzenpanda een zeldzaamheid in dierentuinen. Wereldwijd zijn er, buiten China, slechts zestien dierentuinen met reuzenpanda's. De meeste reuzenpanda's die buiten China leven zijn eigendom van de Chinese overheid en worden voor ongeveer 10 jaar aan dierentuinen uitgeleend. Bijna alle dieren in gevangenschap nemen deel aan één internationaal gecoördineerd fokprogramma. Binnen dit programma zijn er in de afgelopen jaren, buiten China, reuzenpanda's geboren in Tiergarten Schönbrunn (2007 & 2010), de San Diego Zoo (2007 & 2009) en in de dierentuin van Atlanta (2006, 2008 & 2010).
In Europa leven momenteel tien reuzenpanda's:
- sinds 2003: Yang Yang en Long Hui in de Tiergarten Schönbrunn in Wenen. Hun eerste zoon Fu Long werd geboren op 23 augustus 2007, en verhuisde in november 2009 naar China. Hun tweede zoon Fu Hu werd geboren op 23 augustus 2010 en verhuisde naar China op 8 november 2012.
- sinds 2007: Bing Xing en Hua Zuiba in de Zoo Aquarium, de dierentuin van Madrid. In 2010 werd de tweeling Po & De De geboren
- sinds 2011: Tian Tian en Yang Guang in Edinburgh Zoo, Edinburgh, Schotland
- sinds 2012: Huan Huan en Yuan Zi in Zoo Parc de Beauval in Saint-Aignan, Frankrijk
In Noord-Amerika leven er zeventien reuzenpanda's verspreid over het Smithsonian National Zoological Park in Washington D.C., de San Diego Zoo, de Memphis Zoo en de Atlanta Zoo in deVerenigde Staten en de Chapultepec Zoo in Mexico-Stad, de hoofdstad van Mexico. In Australië zijn er sinds 2009 twee reuzenpanda's te zien in de Adelaide Zoo.
[bewerken]Bedreiging en bescherming
De panda had enkele duizenden jaren geleden een veel groter verspreidingsgebied, wat blijkt uit fossiele en subfossiele resten. Uit oude Chinese geschriften blijkt dat de panda in vroeger tijden niet algemeen voorkwam. In de klassieke Chinese kunst zijn vele dieren afgebeeld maar de panda is hierop nooit te zien. Het areaal strekte zich westelijk uit tot in delen van Thailand en Myanmar. Noordelijk kwam de panda bijna tot Pekingvoor.[1] In deze tijd was de panda in feite een laaglandbewoner, met enkele populaties in bergstreken. Het relatief kleine verspreidingsgebied van de huidige populaties is niet aan recentelijk menselijke activiteiten te danken. Al sinds duizenden jaren maakt de mens bodem van laaglanden geschikt voor de landbouw. Hiervoor moeten bossen worden gekapt. De bamboeplanten waarvan de panda exclusief leeft verdwijnt met het bos. Bamboe is een typische schaduwplant die zonder bovenliggend bladerdek moeilijker groeit. Hierdoor werden de dieren gedwongen om het hogerop te zoeken in onherbergzame berggebieden die ongeschikt zijn als landbouwgebied. Door de internationale natuurbeschermingsorganisatie IUCNwordt de beer tegenwoordig beschouwd als bedreigde diersoort (Endangered).[1]
Tot ongeveer 1850 kwam de beer ook voor in het oosten van de provincie Sichuan en verder in de Chinese provincies Hunan en Hubei. In deze tijd werd er nog op de beer gejaagd, ook waren er nog geen beschermende maatregelen van kracht. Hierdoor werden landbouwgebieden gecreëerd langs rivieren die het verspreidingsgebied doorkruisen en werd het areaal versnipperd. Tegenwoordig wordt het verspreidingsgebied van de reuzenpanda verdeeld in zes verschillende bergstreken.[1]
De reuzenpanda wordt tegenwoordig beschouwd als een sterk bedreigde diersoort door het verloren gaan van zijn habitat en de beperktheid van zijn dieet, waardoor hij niet op ander voedsel kan omschakelen als de omstandigheden tegen zitten. Net als andere bedreigde dieren wordt de panda in dierentuinen gefokt, maar de resultaten vallen tegen omdat de beer zich in gevangenschap slechts zelden voortplant.
Het is niet precies bekend hoeveel panda's er nog leven in het wild, maar het zijn er niet meer dan 2500 volgens de meest positieve schattingen. Er zijn in de recente geschiedenis drie grootschalige onderzoeken gedaan naar het aantal panda's in het wild.[1] Vermoedt word dat er tussen de 1000 en 2000 exemplaren voorkomen in de natuur. Recente tellingen geven hogere aantallen aan maar dit wordt ook wel toegewezen aan de verbeterde zoekmethoden en een groter onderzoeksgebied. Per populatie zijn waarschijnlijk niet meer dan 250 volwassen exemplaren aanwezig.[1] Bij het uitvoeren van tellingen van zeldzame dieren worden vaak niet de dieren zelf geteld, maar de sporen die ze achterlaten. In het geval van panda's zijn dat hun uitwerpselen.[3] Als het huidige verspreidingsgebied wordt omcirkeld is de oppervlakte ongeveer 30.000 kilometer maar aangezien de verschillende populaties sterk versnipperd zijn en ver van elkaar af liggen wordt het ware verspreidingsgebied geschat op minder dan 6000 vierkante kilometer.[5]
Soms worden panda's uit hun natuurlijke leefgebied gehaald voor onderzoek. De mensen die het dier naar de kooi begeleiden zijn dan vaak in een panda-pak gekleed om de dieren niet af te schrikken. Bij het transport wordt een kooi aan de buitenzijde bekleed met bamboe zodat de dieren geen mensen zien.[19]
Veel zeldzame dieren worden door illegaal opererende jagers (stropers) gedood, de reuzenpanda is echter zo zeldzaam dat het dier niet te verkopen is en geen echte economische waarde heeft. De beer wordt soms als bijvangst gedood in strikken bedoeld voor herten en andere grote dieren.
De reuzenpanda wordt zo sterk bedreigd dat sommige biologen menen dat het zinloos is om nog langer pogingen te ondernemen het dier te voor extinctie te behoeden. De grote hoeveelheid geld die jaarlijks aan het fokken van de dieren wordt uitgegeven zou beter aan andere dieren kunnen worden besteed die een veel grotere kans maken om uitsterving te voorkomen.
[bewerken]Fokprogramma's
Dierentuinen proberen hun bewoners niet alleen op hun gemak te laten voelen zodat ze in leven blijven, maar het doel is altijd om de dieren zich voort te laten planten. Dit is de bevestiging dat een dier zich niet alleen kan handhaven in gevangenschap maar ook zijn natuurlijke gedrag kan vertonen. Bij de panda's is dit op enkele uitzonderingen na nog nooit gelukt. Dit heeft verschillende redenen gehad, zoals een te groot leeftijdsverschil, geen interesse in seksueel gedrag of het vroegtijdig sterven van een dier. De panda is een van de meest gewilde dieren in een dierentuin, meestal met als doel het nageslacht te laten produceren. De geboorte van een jonge panda komt vaak internationaal in de media.
In dierentuinen over de gehele wereld worden pogingen gedaan reuzenpanda's te fokken. Ze planten zich echter zowel in het wild als in dierentuinen maar zeer zelden voort. Vanwege de lage aantallen panda's in het wild zijn veel fokprogramma's erop gericht om de jonge panda's uit te zetten in reservaten. In 2005 werd in de dierentuin van Washington een reuzenpanda geboren. De moeder was kunstmatig bevrucht. De jonge panda zal na één of twee jaar naar een reservaat in China worden gebracht.
Wat de voortplantingskansen reduceert is de korte vruchtbaarheidsperiode van de vouwtjes. Deze zijn slechts eenmaal per jaar gedurende 12 uur ontvankelijk. Een vrouwtje is kieskeurig en in gevangenschap opgroeiende vrouwtjes is bekend dat ze het mannetje ook tijdens de vruchtbare periode vaak afweren. Het fokken van panda's wordt moeilijk gemaakt door de aard van de panda. De mannetjes hebben in gevangenschap een zwak libido. Een theorie van het lage libido van de panda in gevangenschap is het feit dat ze geen geurvlaggen uitzetten. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat dergelijke geurstoffen een effect hebben op de seksuele activiteit van de panda.[5]
Er zijn al veel methoden uitgeprobeerd om de mannetjes paarlustiger te krijgen. Omdat veel mannetjespanda's nauwelijks in voortplanten geïnteresseerd zijn is er zelfs pandaporno gemaakt om de dieren te prikkelen en visueel te informeren[7].
Wanneer een vrouwtje zwanger is duurt de zwangerschap erg lang, er kan ook sprake zijn van een uitgestelde zwangerschap. Hierbij wordt het sperma een tijdje opgeslagen voor de eicellen worden bevrucht. Een zwangerschap is door uitwendig onderzoek niet waar te nemen. Wanneer een jong wordt geboren dan is dat erg kwetsbaar. Er worden geregeld tweelingen geboren maar daarvan overleeft slechts een van de twee jongen omdat het vrouwtje maar één jong kan grootbrengen. Het jong moet meer dan een jaar bij de moeder blijven en dat betekent dat de reproductiesnelheid zeer gering is. De mannetjes krijgen in gevangenschap daarnaast een training met voedsel op lange stokken. Doordat ze hierbij rechtop moeten staan worden de achterpootspieren getraind zodat ze gemakkelijker kunnen paren.[20]
'Tijger:
De tijger heeft vaak tot de menselijke verbeelding weten te spreken. Rudyard Kipling in The Jungle Books en William Blake in zijn Songs of Experience schilderden de tijger als een wild, angstaanjagend beest af. In The Jungle Books is Shere Khan de grootste, maar ook de gevaarlijkste vijand van Mowgli, de ongekroonde koning van de jungle. Ook in het grotendeels schattige Casper en Hobbes van Bill Watterson ontsnapt Hobbes soms aan zijn rol van knuffelbeest. In Ogen van tijgers van Tonke Dragt staat de tijger symbool voor de woeste oernatuur waar de mens ver van afstaat. Aan de andere kant van de schaal staat Teigetje, uit A.A. Milnes Winnie de Poeh, die nooit angst aanjaagt en altijd vrolijk is.
Inhoud[verbergen] |
Ondersoorten
Tegenwoordig leven er nog zes verschillende ondersoorten:
- Siberische tijger (P. t. altaica): de populatie wordt geschat op 450 dieren
- Noord-Indochinese tijger (P. t. amoyensis): vermoedelijk intussen uitgestorven in het wild
- Chinese tijger (P. t. corbetti): de populatie wordt geschat op 300 dieren
- Sumatraanse tijger (P. t. sumatrae): de populatie wordt geschat op 400 dieren
- Bengaalse tijger (P. t. tigris): talrijkste ondersoort met nog ongeveer 1850 dieren
- Maleise tijger (P. t. jacksoni): de populatie wordt geschat op 500 dieren
Drie ondersoorten zijn recent uitgestorven:
- Balinese tijger (P. t. balica) ("laatst gezien in 1937")
- Javaanse tijger (P. t. sondaica) ("laatst gezien in 1972")
- Kaspische tijger (P. t. virgata) ("laatst gezien in de jaren 70"[3])
Er zijn nog veel geruchten dat de Javaanse tijger nog steeds voorkomt op Java. Tijdens de bosbranden van 1997 zouden er vier zijn gezien, maar dat is niet bevestigd.
Er zijn ook enkele fossiele ondersoorten bekend.
Deze indeling is op basis van uiterlijke en morfometrische kenmerken en verspreidingsgebied. Volgens DNA-onderzoek zijn de Kaspische tijger (P. t. virgata) en Javaanse tijger (P. t. sondaica) geen aparte ondersoorten. Volgens analyse van het mitochondriaal DNA van tijgers blijkt dat alle ondersoorten afstammen van een gemeenschappelijke voorouder die 72.000 tot 108.000 jaar geleden leefde. In 2006 werden de Sumatraanse en de Javaanse tijger (met de Balinese tijger als een ondersoort) tot aparte soorten verklaard op basis van sterke verschillen in de vorm en de verhoudingen van de schedel. Het is echter nog niet duidelijk of andere specialisten dit zullen volgen.
Eind 2009 werd de totale tijgerpopulatie geschat op zo'n 3200 dieren.
Gebrul en gehoor
Tijgers blijken infrageluid te produceren om rivalen uit hun territorium te verdrijven en om partners aan te trekken. Deze ontdekking van Ed Walsh en een aantal collega's uit Omaha (Nebraska) in 2003 verklaart wellicht hoe tijgers een groot territorium voor zichzelf in stand houden om te jagen. Tijgers produceren een veelheid aan geluiden, diep gebrul en gegrom, maar ook een schraapgeluid (soort van spinnen) dat ze gebruiken om elkaar te begroeten. Een brul gevolgd door een grom wordt schijnbaar gebruikt om rivalen af te schrikken.
Uit het onderzoek blijkt dat het geluid dat tijgers produceren veel lage frequenties bevat. Lage frequenties dragen in de buitenlucht veel verder dan hoge frequenties, zelfs in de dichte bosgebieden waar de tijgers leven. Men beweert, maar dit is volgens Walsh niet bewezen, dat het geluid tot 8 kilometer ver hoorbaar kan zijn.
De meeste geluidsenergie wordt door tijgers gemaakt rond 300 Hz, met componenten daaronder tot zelfs onder 20 Hz. Dat de tijgers dit lage geluid ook zelf kunnen horen is door Walsh aangetoond. Hij bracht Siberische, Sumatraanse en Bengaalse tijgers onder narcose. Door het meten van de hersenactiviteit bleek dat tijgers het gevoeligst zijn voor geluid bij 500 Hz. (Bij mensen ligt de maximale gevoeligheid van het oor tussen 1000 en 2000 Hz.)
De onderzoekers willen nu proberen of er van het geluid van de tijgers in het wild een akoestische vingerafdruk gemaakt kan worden, waarmee individuele tijgers gevolgd kunnen worden. Dit zou zinvol zijn voor het tellen van deze bedreigde dieren in het wild. Dierenoppassers uit dierentuinen kunnen hun tijgers aan het geluid dat ze maken herkennen.
Tijgers in de literatuur
Tiger! Tiger! Burning bright
In the forests of the night,
What immortal hand or eye
Could frame thy fearful symmetry?
William Blake, The Tiger, Songs of Experience
Uil:
De voetbotten zijn kort en stevig, dat is waarschijnlijk om te helpen bij het doden van een prooi.
Inhoud[verbergen] |
[bewerken]Beschrijving
Uilen hebben een rond, afgeplat gezicht met grote naar voren gerichte ogen die vast in de schedel staan. Om in diverse richtingen te kunnen kijken moet een uil dus steeds de kop draaien, wat ze dan ook zeer goed kunnen. De grote ogen maken het mogelijk ook in het donker goed te zien. Uilen hebben een haaksnavel en krachtige klauwen aan hun poten, die vaak dicht bevederd zijn. Aan de voorrand van de handpennen van de vleugel dragen uilen een donsachtige franje, wat de vleugel in vlucht bijzonder geruisloos maakt. Ze kunnen daardoor vrijwel onopgemerkt op zoek gaan naar prooidieren, zoals muizen, en deze bij verrassing pakken. Veel uilen slapen overdag en jagen 's nachts. Overdag wordt een slapende uil soms lastiggevallen door luid alarmerende kleinere vogels. Door hun nachtelijke leefwijze worden ze soms ook nachtroofvogels genoemd. Uilen nestelen in een holle boom, op de grond of in gebouwen. Vaak bouwen ze niet zelf een nest maar nemen dat over van een andere vogel zoals een ekster, die ze verjagen of doden.
[bewerken]Levensverwachting
Uilen in het wild worden vaak niet ouder dan 3 jaar. Uilen in een dierentuin worden ouder. In het wild worden uilen (vooral kerkuilen en steenuilen) vaak aangereden. Ook komt het voor dat ze tegen in de lucht gespannen kabels aanvliegen en verongelukken.
Muizen zitten net als uilen graag in een schuur met graan of hooi, maar omdat schuren voor hooi- en graanopslag nauwelijks meer bestaan, hebben muizen daar geen leefplek meer en nemen in aantal af. Omdat het voedsel van uilen voor 80% uit muizen bestaat, kunnen uilen bij boerderijen ook minder voedsel vinden en nemen dus ook in aantal af. Vooral kerkuilen hebben het daardoor soms erg moeilijk, omdat zij de meeste muizen eten van alle uilensoorten en afhankelijk zijn van oude schuren als plaats om in te nestelen. Hoewel tot in 1975 het gebruik van landbouwgif een belangrijke oorzaak was voor de achteruitgang van dagroofvogels zoals sperwer, speelde in Nederland deze factor een minder belangrijke rol bij de achteruitgang van uilensoorten. Andere landbouwpraktijken zoals schaalvergroting en daarmee gepaarde habitatvernietiging zoals het verdwijnen van kleine landschapselementen, hoogstamboomgaarden en oude houten schuren, hadden een groter negatief effect.[1]
[bewerken]Scherp gehoor
Uilen hebben een bijzonder goed gehoor. Ze zijn in staat om bij complete duisternis hun prooi te vinden. In een experiment wisten ze in 13 van de 17 gevallen een muis te vangen die in een compleet donkere kamer was losgelaten.[2]
Bij een aantal geslachten van de uilen is er sprake van asymmetrie in de ooropeningen. De oren van uilen bestaan uit een ooropening, die bij sommige soorten bedekt is met een oordeksel (operculum). De oren moeten niet verward worden met de oorpluimen die uilen zoals de ransuil hebben: oorpluimen worden door veren gevormd, en zitten ook niet op de plaats waar de ooropeningen zitten. De oorpluimen geven de status aan: een volwassen, sterke, gezonde uil met een groot territorium bezit grote oorpluimen. Jonge, zwakke, zieke of oude exemplaren bezitten kleinere oorpluimen.
De asymmetrie van de oren bij uilen bestaat eruit dat de ooropeningen links en rechts niet op dezelfde hoogte zitten. Ook de vorm van de ooropening (in de huid, maar ook in de schedel) en van het oordeksel kan links en rechts verschillen. De functie van deze asymmetrie is een betere bepaling van de verticale richting waar geluiden vandaan komen. Het mechanisme werkt vergelijkbaar met de horizontale plaatsbepaling: geluiden uit een bepaalde richting komen iets eerder aan bij het ene oor. Uilen kunnen een verschil tot 30 microseconden in aankomsttijd tussen beide oren waarnemen (een microseconde is een miljoenste seconde).
Om de informatie te verwerken is het deel van de hersenen dat met horen in verband staat bij uilen veel groter dan bij andere vogels. Uilen vormen een plattegrond van de omgeving op basis van geluidsinformatie, zoals mensen dat doen met visuele informatie. Uilen hebben een gebied in de middenhersenen met ongeveer 10.000 neuronen dat net zo georganiseerd als de visuele cortex. De activiteit van de neuronen in dat gebied is geassocieerd met geluid uit een specifieke richting.
Dieren met verticaal symmetrisch geplaatste oren zijn soms ook zeer goed in staat zijn om de bron van een geluid te bepalen, ook verticaal. Ze gebruiken dan echter een volstrekt ander mechanisme voor verticale plaatsbepaling.
[bewerken]Evolutie en systematiek
De oudst gevonden fossiele uilen zijn uit het Paleoceen (65 tot 56 miljoen jaar geleden). Berruornis is bekend uit Europa en Ogygoptynx[3] uit Noord-Amerika. Andere oude fossielen zijn van de nu uitgestorven familie Protostrigidae, geslachten Protostrix en Eostrix.
Resultaten van genetisch onderzoek wijzen erop dat de uilen zich ongeveer 80 miljoen jaar geleden hebben afgesplitst van andere vogels. Ze hebben een gemeenschappelijke voorouder met denachtzwaluwachtigen (Caprimulgiformes). Uilen zijn dus niet verwant aan de roofvogels, die twee andere orden, de Accipitriformes en de Falconiformes vormen. Soms worden uilen nachtroofvogelsgenoemd en de roofvogels bijgevolg dagroofvogels.
Het oudst gevonden fossiel van de kerkuilen (Tytonidae) dateert van 58 miljoen jaar geleden. De familie van kerkuilen lijkt eerder ontstaan te zijn dan de Strigidae; het oudst gevonden fossiel van deze familie dateert van 40 miljoen jaar geleden.
Op Cuba leefde tot 8 à 10 duizend jaar geleden een uil die bijna een meter groot werd, Ornimegalonyx oteroi. Deze uil had lange poten, als een loopvogel, maar was waarschijnlijk nog wel in staat om te vliegen.
[bewerken]Evolutie van de asymmetrische oren
Uilen zijn vrijwel de enige groep dieren waarbij asymmetrisch geplaatste oren zijn gevonden.[4] Omdat de asymmetrie bij verschillende geslachten zo verschilt, gaan onderzoekers ervan uit dat deze asymmetrie in de verschillende geslachten onafhankelijk van elkaar is geëvolueerd (zie ook convergente evolutie). Er zijn ook uilen waarbij de oren wel symmetrisch zijn geplaatst, en het blijkt dat deze uilen niet graag in complete duisternis vliegen. Uilen met asymmetrische oren hebben daar geen problemen mee.
Asymmetrische oren komen voor bij alle soorten van de geslachten Tyto en Asio en bij enkele soorten van onder meer de geslachten Bubo, Strix en Aegolius. Het is denkbaar dat bij de "symmetrische" uilen de asymmetrie verloren is gegaan. De asymmetrie bij de verschillende groepen is echter zodanig verschillend dat wordt aangenomen dat het in elke groep onafhankelijk is ontstaan. Het opmerkelijke is dat dan minstens vier en maximaal zeven maal in gebeurd.
De auteurs van "Ecology and conservation of Owls" concluderen dat de asymmetrie in vijf fylogenetische lijnen onafhankelijk van elkaar is ontstaan.
[bewerken]De ogen
Een uil heeft dankzij zijn grote ogen een uitstekend verzicht, ook 's nachts. Daarentegen kan hij dichtbij niet scherp zien.
Omdat de ogen van een uil erg groot zijn heeft de uil geen ruimte over in zijn schedel voor spieren die de ogen moeten laten bewegen. Een uil kan zijn ogen dus niet naar links en rechts draaien. Daarom zijn zijn ogen altijd recht naar voren gericht. Om andere kanten op te kijken gebruikt een uil de 14 wervels in zijn nek. Door die wervels kan hij zijn kop ronddraaien of ondersteboven keren. De uil kan zijn kop in totaal 270° draaien. Uilen hebben veel minder licht nodig om goed te kunnen zien, dat komt doordat ze een reflecterende laag achter hun netvlies hebben. Als er dan licht op het netvlies van de uil komt stuurt de reflecterende laag het licht terug, daardoor geven de ogen van een uil een beetje licht, en daardoor kan hij dan in de nacht veel beter zien.
[bewerken]Klauwen
Een uil heeft twee klauwen naar voor gericht en twee klauwen naar achter gericht, waar andere roofvogels drie klauwen naar voor en één klauw naar achter bezitten. Omdat de uil kortbij slecht ziet, localiseert hij zijn prooi van ver, vliegt aan en graait dan met beide poten tegelijk. Hij pikt met zijn snavel de ogen van de prooi uit. Hij doodt de prooi door met zijn klauwen krachtig te knijpen, tot hij geen hartslag meer hoort. Pas dan verscheurt hij de prooi met zijn bek. Om jongen te voederen snijdt hij met een speciale klauw kleine stukjes af.
[bewerken]Nestelen en broeden
Uilen besteden niet zoveel tijd aan het maken van hun nest, veel uilen leggen hun eieren in verlaten nesten van andere vogels. De eieren van uilen zijn rond, zodra het vrouwtje haar eerste eitje heeft gelegd, begint ze met broeden.
Tijdens het broeden legt ze andere eieren, het eerst gelegde ei komt als eerste uit en het laatst gelegde ei het laatste. Het verschil in grootte is dan ook goed te zien tussen de eerste en het laatste jong. De uiltjes zijn in het begin bedekt met een laagje dons. Als de uiltjes nog in het nest zitten gaan ze in de rui. Na een paar weken krijgt het uiltje echte veren. Ze kunnen dan alleen nog niet vliegen.
Het jong dat het meeste bedelt en het verst zijn bekje opendoet krijgt het meeste eten. Daarom gebeurt het wel eens dat het kleinste en zwakste jong omkomt van de honger. Het kan ook gebeuren dat er te weinig voedsel is en dat een van de jongen wordt opgegeten.
[bewerken]Braakballen
Een paar uur na het innemen van voedsel spuugt de uil een braakbal uit. Een braakbal zit vol met onverteerbare delen als beenderen, haar en pluimen. Deze braakbal is meestal rond tot ovaal van vorm. Wetenschappers pluizen de braakballen uit en proberen de botjes die ze in de braakbal vinden in elkaar te passen. Zo proberen ze het dieet van de uil te ontdekken.
[bewerken]Veren
Een kenmerk van deze nachtvogels is dat de van dons voorziene veren praktisch geen geluid maken tijdens het vliegen. Andere roofvogels maken wel geluid als ze hun veren bewegen. Bij de meeste vogels treedt bij het vliegen turbulentie op in de luchtstroom langs de vleugels, wat veel geruis kan opleveren. Bij uilen is dat in veel mindere mate het geval. De franjes aan de voorzijde van de buitenste slagpennen breken de geluidsgolven die ontstaan als er tijdens de neerwaartse beweging lucht langs de bovenkant van de vleugel stroomt. De donsveren elders op het lichaam van de uil absorberen veel het resterende geluid.
Een ander kenmerk is dat de meeste uilen een mengeling van bruine, zwarte, witte, en grijze veren hebben. Die kleuren bieden camouflage, en daarom kunnen uilen zich gemakkelijk verbergen. In een bos zijn uilen die in een boom zitten bijna niet zichtbaar.
[bewerken]Bijgeloof, verhalen en symboliek
Volgens het volksgeloof brengt het geroep van een uil ongeluk. Als hij 's nachts tegen het raam vliegt van een kamer waarin een ziek persoon ligt, dan zou dit duiden op een naderend sterfgeval.[5]
De uil staat zowel symbool voor domheid als voor wijsheid. Zo wordt met een uilskuiken een dom persoon aangeduid. Een uil is een nachtdier en kan dingen zien die anderen niet zien, hetgeen geduid wordt als wijsheid. Athena, de Griekse godin van de wijsheid wordt vergezeld door een uil.
In veel volksverhalen komen uilen voor, zie bijvoorbeeld De uil en Tijl Uilenspiegel. Uilen worden in verband gebracht met heksen. De sneeuwuil werd door de verhalen van Harry Potter erg populair, zie Hedwig en Uilenvleugel.
Uilen komen ook voor in spreekwoorden en zegswijzen. Zie Lijst van Nederlandse spreekwoorden met "uil" en Lijst van uitdrukkingen en gezegden met "uil".
[bewerken]Het skelet van een uil
Een uilenskelet is gemaakt om mee te lopen en te vliegen. Het skelet van een uil is erg licht, maar toch heel stevig gebouwd. Bij uilen maakt het gewicht van het skelet maar 7 tot 9% uit van het totale gewicht.
Bij uilen zijn veel botten met elkaar vergroeid; dat maakt de uil sterk genoeg om zijn eigen gewicht te dragen. Sommige grote botten zijn hol en hebben botachtige versterking van binnen. Dat zorgt ervoor dat het skelet licht blijft.
De nek van een uil heeft veertien wervels. Die wervels zorgen ervoor dat een uil zijn kop 270° kan laten draaien. Het grote platte borstbeen van de uil ondersteunt de grote vleugelspieren. Het borstbeen beschermt ook het hart, de longen en andere organen.
De vleugelbotten zijn lang en het vleugeldeel dat daarbij hoort is erg breed, dat zorgt ervoor dat de vleugel laag belast is. Daardoor gaat het vliegen erg gemakkelijk, zelfs als de uil een prooi meedraagt.
Stinkdier:
De stinkdieren of skunks (Mephitidae) vormen een familie uit de orde der roofdieren (Carnivora). De familie omvat 13 soorten in 3 geslachten, die verspreid over Noord- en Zuid-Amerika en Zuidoost-Azië leven. Tot voor kort werd de familie als een onderfamilie van de marterachtigen(Mustelidae) beschouwd.
Het stinkdier dankt zijn naam aan zijn manier van verdedigen. Als een stinkdier zich bedreigd voelt, spuit hij een zeer stinkende vloeistof over zijn vijand. Het stinkdier waarschuwt eerst zijn belager voordat hij de vloeistof spuit. Zijn wit-zwarte vacht laat hij bewegen. Meestal is dit al genoeg om zijn tegenstanders te verjagen. De geurklieren van het stinkdier kunnen verwijderd worden. Op deze manier kan het stinkdier ook gehouden worden als huisdier zonder zijn verzorgers te bespuiten.
Het bekendste stinkdier is de gestreepte skunk (Mephitis mephitis) uit Noord-Amerika.
[bewerken]Indeling
Familie Mephitidae
- Geslacht Mephitis (Gestreepte skunks)
- Gestreepte skunk (Mephitis mephitis)
- Gekraagde skunk (Mephitis macroura)
- Geslacht Mydaus (Stinkdassen)
- Maleise stinkdas (Mydaus javanensis)
- Filipijnse stinkdas (Mydaus marchei)
- Geslacht Spilogale (Gevlekte skunks)
- Zuidelijke gevlekte skunk (Spilogale angustifrons)
- Westelijke gevlekte skunk (Spilogale gracilis)
- Oostelijke gevlekte skunk (Spilogale putorius)
- Kleine gevlekte skunk (Spilogale pygmaea)
- Geslacht Conepatus (Varkenssnuitskunks)
- Chileense varkenssnuitskunk (Conepatus chinga)
- Patagonische varkenssnuitskunk (Conepatus humboldtii)
- Oostelijke varkenssnuitskunk (Conepatus leuconotus)
- Westelijke varkenssnuitskunk (Conepatus mesoleucus)
- Amazone-varkenssnuitskunk (Conepatus semistriatus)
Vos:
Vossen is een verzamelnaam voor een aantal soorten hondachtigen. De meeste soorten behoren tot het geslacht Vulpes. De meest verspreide soort, en de enige die van nature in Nederland en België voorkomt, is de gewone vos, Vulpes vulpes. De valse vossen – hondachtigen in andere geslachten dan Vulpes – danken hun populaire naam "vos" aan hun gelijkenis met de gewone vos.
Enkele hondachtigen die vos genoemd worden zijn:
- Geslacht Vulpes (Echte vossen)
- Bengaalse vos (Vulpes bengalensis)
- Afghaanse vos (Vulpes cana)
- Kaapse vos of kamavos (Vulpes chama)
- Steppevos of korsakvos (Vulpes corsac)
- Midden-Aziatische vos of Tibetaanse vos (Vulpes ferrilata)
- Grootoorkitvos (Vulpes macrotis)
- Oostelijke zandvos of vale vos (Vulpes pallida)
- Zandvos (Vulpes rueppelli)
- Kitvos (Vulpes velox)
- Gewone vos of rode vos (Vulpes vulpes)
- Poolvos (Vulpes lagopus)
- Fennek of woestijnvos (Vulpes zerda)
- Geslacht Cerdocyon
- Krabbenetende vos (Cerdocyon thous)
- Geslacht Lycalopex
- Andesvos (Lycalopex culpaeus)
- Patagonische vos of Argentijnse vos (Lycalopex griseus)
- Geslacht Pseudalopex
- Azaravos (Pseudalopex gymnocercus)
- Geslacht Otocyon
- Grootoorvos of lepelhond (Otocyon megalotis)
- Geslacht Urocyon
- Grijze vos (Urocyon cinereoargenteus)
- Eilandvos (Urocyon littoralis)
Hert:
Hertachtigen (Cervidae) zijn herkauwende evenhoevigen, die zich kenmerken door het gewei van het mannetjeshert. Er zijn zo'n veertig soorten in 16 geslachten en vier onderfamilies.
De mannetjes (bij het rendier ook de vrouwtjes) dragen een gewei dat ze jaarlijks afwerpen, waarschijnlijk om energie te besparen in voedselarme jaargetijden. Een nieuw gewei wordt meestal groter en complexer dan het vorige. De grootte en de complexiteit van geweien tonen de gezondheid en leeftijd van de mannetjes en zorgen zo voor dominantie. Bij de Chinese waterree, een primitieve soort, ontbreekt het gewei volledig.
Herten verschillen in grootte en gewicht, van de Chileense poedoe, die slechts 38 centimeter hoog en 8 kilogram zwaar kan worden, tot de eland, die 2,30 meter hoog en 800 kilogram zwaar kan worden.
Een mannelijk hert heet bok en een vrouwelijk hert heet hinde. Bij reeën spreekt men echter gewoonlijk van bok en geit en bij rendieren en elanden van stier en koe. In Vlaanderen spreekt men bij een mannelijke hert van een snorstok.
Alle herten hebben een kortharige vacht, lenige lichamen met slanke poten en nekken, een kort staartje, grote, hooggeplaatste oren en grote, aan de zijkant geplaatste ogen. Bij veel hertachtigen hebben de jongen een gevlekte vacht, die dient als camouflage op de bosbodem.
Herten komen voornamelijk voor in bossen en wouden, alhoewel sommige soorten ook op open grasvlakten, in moerassen en op toendra's leven. Ze leven in Europa, Azië en Noord- en Zuid-Amerika. Het edelhert komt ook voor in Noordwest-Afrika.
- Onderfamilie: Capreolinae (schijnherten, reeën)
- Onderfamilie: Muntiacinae (muntjakherten)
- Onderfamilie: Hydropotinae (waterreeën)
- Onderfamilie: Cervinae (echte herten)
De vertegenwoordigers in Europa zijn: eland, damhert, ree, rendier en edelhert. In de Benelux komen het edelhert, het damhert en de ree voor. Hetaxishert leeft op Sri Lanka en India. De Chinese waterree (Hydropotes inermis, langs rivieroevers in China) lijkt op een ree, maar dan zonder gewei en met uitstekende bovenhoektanden. Het moerashert (Blastocerus dicholomus) leeft in Brazilië en het Virginiahert ten oosten van de Rocky Mountains. De kleine Chileense poedoe (Pudu pudu) leeft in de regenbossen.
[bewerken]Hert als attribuut
- Een hert met kruis tussen het gewei, jachthoorn en sleutels, attribuut van Sint-Hubertus
- Een hert met een kruis tussen het gewei: idem van Eustachius
- Een hert met rood en blauw kruis is ook het attribuut van Felix van Valois
- Idem van de H. Julianus de Herbergzame
Maak jouw eigen website met JouwWeb